Het Nederlands Letterenfonds heeft mij voor de vertaling van Sólo un muerto más van Ramiro Pinilla (1923) een reisbeurs toegekend om de schrijver op te zoeken in zijn woonplaats Getxo, waar de roman zich afspeelt, en het decor van deze enigszins groteske metapseudospeurdersroman in ogenschouw te nemen. Van dat bezoek doe ik hier verslag. Eigenlijk zou ik eerst een maand in het vertalershuis in Tarazona werken en vandaar naar Getxo doorreizen, maar de economische crisis gooide roet in het eten: er was geen budget om vertalers kosteloos onderdak te geven. Gelukkig stemde het bestuur van het Fonds in met een gewijzigd reisplan, dat inhield dat ik alleen naar Getxo (Baskenland, Spanje) en de schrijver zou gaan.
Buurtonderzoek rondom de plaats delict
Mijn vertaling was bijna af. Ik had thuis een lijstje gemaakt met de namen van straten, wijken, stranden en gebouwen die in de roman voorkomen. Sommige had ik via internet al kunnen vinden, andere niet. Ik wilde zien of ik de ontbrekende locaties ter plaatse wel kon vinden, uitzoeken in hoeverre het boek overeenstemt met de werkelijkheid (hoe fictief de fictie is) en met eigen ogen zien of ik bij het vertalen van woorden en passages die voor meerdere uitleg vatbaar waren de goede keuze had gemaakt. Tijdens een eerste lange wandeling, op donderdag, herkende ik veel elementen uit het boek: de stranden van Ereaga en Arrigunaga, wijken/kernen zoals Algorta en Neguri, de steile klim vanaf het strand van Arrigunaga naar een viersprong, de ruïne van het oude zandstenen fort aan het strand, de windmolen boven aan het klif. Alles wees erop dat de geografie van Getxo nauwkeurig was beschreven.
Dat gold echter niet voor geoniemen en gebouwen. De viersprong had in het echt geen naam, de Avenida de Larragoiti, het kruispunt van Laparkobaso, de Avenida del Ejército en veel andere straten bleken niet te bestaan. Er was geen San Baskardokerk, geen paleis El Galeón enzovoort. Ik had uit de roman opgemaakt dat Getxo een dorp was, waar iedereen elkaar kende, maar liep door een kleine stad. Het decor van de roman viel, kortom, toch niet helemaal samen met wat ik zag. Lag dat aan het tijdsverschil? De roman speelt zich immers af tussen 1935 en 1945, en sindsdien moet er veel zijn veranderd; ik kon me niet voorstellen dat de straat die door de Franco’s falangisten was omgedoopt tot Avenida del Ejército (avenue der strijdkrachten) nog altijd zo zou heten.
Voor een meer historisch perspectief besloot ik op vrijdag naar de openbare bibliotheek San Nikolas te gaan. Ze hebben er een omvangrijk maar ongeordend fotoarchief waarin ik digitaal mocht bladeren om tot de conclusie te komen dat het woord dorp in 1935 zeker op Getxo van toepassing was, dat het grondgebied van Getxo voornamelijk bestond uit velden en boomgaarden met hier en daar een zekere verdichting van de bebouwing, bijvoorbeeld rond de oude haven van Algorta. De vroeger min of meer losliggende buurtschapjes van Las Arenas in het zuiden tot aan Santa María in het noorden zijn samengeklonterd tot een middelgrote stad die hard op weg is naar het eerste honderduizendtal. En om ruimte te maken voor al die groei zijn er gebouwen afgebroken die in de roman worden genoemd, bijvoorbeeld paleis El Galeón.
Het Arrigunaga-strand omstreeks 1940 met, door mij ingetekend, de plaats waar de moord volgens Pinilla heeft plaatsgevonden in zijn roman. Foto: historisch archief Getxo
Het werkbezoek aan de schrijver
Op zaterdag heb ik Ramiro Pinilla een aantal concrete begrips- en interpretatieproblemen voorgelegd, waarvan ik hier wat voorbeelden zal geven. Ik had twijfels over een paar ambigue woorden uit het normale vocabulaire, zoals ‘escrúpulos,’ dat in de alinea waarin het stond zowel aandacht voor details als morele bedenkingen kon betekenen (het waren de bedenkingen). Ik vroeg wat er zo bijzonder was aan een ‘camisa de cuadros de lechero’ (melkboerenruitjesoverhemd) en waarom het wordt gedragen door een personage dat geen melkboer is. Het antwoord was dat het een traditioneel overhemd van dikke, stugge ruitjesstof was dat melkboeren in 1945 droegen. Een kledingstuk waaraan men een traditioneel personage herkent. Mijn vermoeden dat het enigszins beledigend was, zoals melkboerenhondenhaar, bleek ongegrond. Er waren woorden waarin ik een bijbetekenis vermoedde, zoals ‘endurecer’ (‘hard worden,’ maar ook ‘een stijve krijgen’), maar dat bleek niet zo te zijn bedoeld, al moest Pinilla bij nader inzien toegeven dat die connotatie er wel in kon worden gelezen. Ik wilde, met betrekking tot zijn bronnen, weten of hij Chandler, Hammett, Cain en andere detectives in het Engels of Spaans had gelezen (in het Spaans) en of hij nog wist waar de citaten in zijn roman precies vandaan kwamen (nee), of hij Popeye ergens had genoemd omdat er op een aflevering van het falangistische jeugdblad Flecha een kleine tekening van Popeye had gestaan (nee, al kende hij het blad wel), of hij opzettelijk ‘Por el imperio hacia Dios’ (via het imperium tot God, het lemma van het falangistische blad voor volwassenen Flechas y pelayos, had verdraaid tot ‘Con el imperio hacia Dios’ (met het imperium naar God, wat met een beetje kwade wil kan worden uitgelegd als de pot op met het imperium), maar ‘con’ bleek slechts een foutje te zijn. Tot slot heeft hij me ook nog kunnen helpen met de betekenis van de Baskische woorden die ik had willen opzoeken in de bibliotheek van het Spaanse vertalershuis en met woorden waarvan ik op basis van eigen speurwerk dacht dat ze ontleend waren aan werk van Miguel de Unamuno, maar die tot het lexicon van Bilbao en omstreken behoren (lochabacos, mormojear), zodat het voor de hand ligt dat Unamuno daar ook uit heeft geput.
Nat dit uitgebreide overleg stelde Pinilla voor een wandeling door Getxo te maken, zodat hij een paar locaties kon aanwijzen die ik niet had gevonden, zoals het huis van don Manuel (op mijn vraag of die dan werkelijk had bestaan zei hij met een onbewogen gezicht nee, en er had ook geen andere schoolmeester gewoond). Café La Venta bleek wel te bestaan, zie de foto hieronder, maar de rots met de meerring waaraan twee broers, tweelingen, worden vastgeketend terwijl de vloed opkomt, in de roman, kon hij niet aanwijzen omdat het strand met meters zand is opgehoogd voor de toeristen. Tenminste, dat zei hij; ik ben niet bij laagwater gaan graven om te zien of dat fictie was.
Café La Venta, dat sinds De vijgenboom (La higuera, vertaald door Trijne Vermunt) De Herberg heet.
Tijdens die lange wandeling door Getxo vertelde Pinilla vaak uit eigen beweging bijzonderheden over de roman wanneer we langs iets kwamen dat ermee te maken had. Bij de Santa María (kerk) aangekomen zei hij dat het zijn ‘San Baskardo’ was en dat hij die juist tot Baskardo had omgedoopt omdat daar ‘Bask’ in voorkomt. In de Altubestraat (de familie Altube speelt een belangrijke rol in de roman) vroeg ik of hij ook bestaande personen had opgevoerd, maar dat was niet het geval. Op het kruispunt dat in de roman Cuatro Caminos heet maar in werkelijkheid geen officiële naam heeft, zei hij bij voorkeur fictieve straatnamen te gebruiken. Een onderwerp dat hij herhaaldelijk ter sprake bracht, was het veel te makkelijk vergeten onrecht en geweld dat de Basken (maar niet alleen de Basken, zei hij nadrukkelijk; van Baskisch nationalisme is bij hem geen sprake) is aangedaan in de burgeroorlog en de posguerra, de militaire dictatuur die erop volgde. Het is ook het enige onderwerp waarvan ik de indruk heb dat het in Sólo un muerto más niet wordt gefictionaliseerd (zelfs ‘Con el imperio hacia Dios’ bleek immers geen woordspeling), wat niet wil zeggen dat het me belangrijker lijkt dan de fictie en het metaliteraire spel, waarover ik het misschien in een volgend berichtje nog zal hebben.
De Nederlandse vertaling van Sólo un muerto más verschijnt begin 2011 bij uitgeverij Cossee.